Financiën

1. Gemeentefonds

Terug naar navigatie - 1. Gemeentefonds

Nieuwe verdeling per 1-1-2023

De nieuwe verdeling van het gemeentefonds wordt ingevoerd per 1-1-2023. In de huidige meerjarenramingen was al rekening gehouden met een nadeel van € 41 per inwoner, met een ingroeipad van € 15 per inwoner per jaar. Het ingroeipad voor nadeel- en voordeelgemeenten is aangepast (3 jaar i.p.v. 4 jaar) en een maximaal herverdeel-effect van € 37,50 per inwoner. Dit is een incidenteel voordeel voor de meerjaren-ramingen. Inmiddels is de meicirculaire 2022 verschenen. Hieruit blijkt dat het nadeel voor Veere duidelijk lager is: € 6,41 per inwoner. Dit is meegenomen in de cijfers hierna bij onderdeel 2. Een risico hierbij is dat in deze operatie de inkomstenmaatstaven OZB en Overige Eigen Middelen (OEM) nog in onderzoek zijn.

Onzekerheden uitkering gemeentefonds

Aan de normering (trap-op-trap-af) van het gemeentefonds wordt steeds gemorreld omdat nieuwe fondsen niet meedoen (stikstoffonds, klimaatfonds, nationaal groeifonds, mobiliteitsfonds).

Er is nog geen structurele oplossing/duidelijkheid voor de middelen Jeugdzorg. Er is in de vorige begroting, met toestemming van de toezichthouder, een stelpost voor 2023-2025 opgenomen. Deze is nu doorgetrokken naar 2026, in afwachting van een oplossing. Als die niet tijdig komt moeten Rijk, VNG en IPO nadere afspraken maken hoe hiermee om te gaan in de begroting 2023-2026.

Uitkeringsjaar 2026

Het cumulatief accres is begrensd voor 2026 en de opschalingskorting is voor 2026 weer volledig ingeboekt. Dit heeft een flinke impact op het laatste jaar van de  meerjarenraming (2026). Er wordt gesproken in publicaties over een  ‘financieel ravijn’ voor gemeenten.

Er is aangekondigd dat er na 2025 een nieuwe financieringssystematiek wordt uitgewerkt (met de mogelijkheid voor een groter belastinggebied). 

In juni 2022 komt het Rijk met een contourennota voor meer duidelijkheid voor 2026 e.v. met het oog op de uitwerking van een toekomstbestendige en stabiele financieringssystematiek.

2. Financiële positie meerjarenramingen

Terug naar navigatie - 2. Financiële positie meerjarenramingen

De financiële positie actualiseren we op basis van de uitgangspunten voor het opstellen van de meerjarenramingen 2023-2026, de autonome ontwikkelingen en de begrotings-wijzigingen die een structureel gevolg hebben voor 2023 e.v.. Tevens is recent de meicirculaire 2022 verschenen en doorgerekend.

 

  1. Voor het opstellen van de begroting en de meerjarenramingen stellen we algemene uitgangspunten op. Dit betreft onder meer het inflatiepercentage voor lonen (3,3%) en prijzen (4,9%), de VZG-richtlijn voor begrotingen van gemeenschappelijke regelingen (2,7%), het percentage bij kapitaallasten voor nieuwe investeringen (0,75%) en de algemene inflatiestijging voor tarieven en belastingen (4,4%). Daarnaast houden we rekening met een autonome groei van de toeristenbelasting van 2% per jaar; ook is een correctie in de opbrengst toeristenbelasting verwerkt omdat de verhouding in het aantal overnachtingen vallend onder het hoge en lage tarief anders is dan aangenomen in de voorcalculatie.
  2. De uitkomsten van de meicirculaire 2022 zijn berekend en verwerkt. Opvallend is dat de uitkering beduidend hoger uitvalt dan op basis van eerdere informatie verwacht kon worden.  In ieder geval voor de jaren 2023 tot en met 2025. De accressen zijn ten opzichte van de decembercirculaire 2021 flink gestegen. Dit komt door:
    1. een hogere bijstelling voor de ontwikkeling voor de lonen en prijzen;
    2. flink hogere volume-accressen als gevolg van hogere uitgaven door het regeerakkoord en de Voorjaarsnota (defensie, opvang vluchtelingen, koppeling AOW); door het trap-op-trap-af principe heeft dit gevolgen voor het gemeentefonds;
    3. een gunstigere uitkomst van de herverdeling gemeentefonds voor Veere (zie hiervoor bij paragraaf 1 van dit hoofdstuk).

Voor 2026 is de uitkering fors lager ten opzichte van 2025. Dit komt omdat het accres in 2026 niet verder groeit en de opschalingskorting alsnog is geeffectueerd. Hierdoor ontstaat het zogenaamde ‘ravijn’ waarover gesproken wordt in publicaties. Het plaatst gemeente voor problemen, omdat het acres 2022-2025 niet gebruikt kan worden voor investeringen met bijbehorende (structurele) beheers- en onderhoudslasten en kapitaallasten.

  1. De financiële ruimte voor 2023-2026 is de optelling van 1 en 2. Dit is nieuwe financiële ruimte ten opzichte van eerder vastgestelde meerjarenramingen.   

 

De financiële gevolgen van de autonome ontwikkelingen op basis van bestaand beleid en het programma op Hoofdlijnen van de coalitie zijn geïnventariseerd. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale vraag in geld (structureel) per speerpunt en per programma in de begroting.

Structureel

 

De recapitulatie van het saldo in de meerjarenramingen ziet er als volgt uit:

Met dit beeld van de meerjarenramingen zien we de eerste 3 jaar incidentele ruimte ontstaan. De laatste jaarschijf is sluitend. Gelet op de grote schommelingen in de gemeentefondsuitkering en de onzekerheden die boven de markt hangen willen we behoedzaam omgaan met deze ruimte.

Dit betekent dat we in het kader van de begroting 2023 de ruimte voor dat jaar incidenteel willen inzetten. De ruimte voor 2024 en 2025 laten we vooralsnog ongemoeid.

We bekijken per jaar, gelet op mogelijke schommelingen en de effecten van de verschillende onzekerheden, hoe de gemeentefonds zich ontwikkelt en wat de gevolgen zijn voor het saldo in de begroting. Afhankelijk van die uitkomst komen we met een voorstel.

Voor ons voorstel met betrekking tot 2023 verwijzen we naar het raadsvoorstel.

Incidenteel

De totale vraag aan incidentele middelen voor 2023-2026 is afgerond € 1,0 miljoen.

Het voornemen is om dit bedrag te dekken uit de resultaten van de jaarrekening 2021 en de 1e bestuursrapportage 2022. De voorstellen hiervoor zijn geagendeerd voor de raadsvergadering van 6 juli 2022. De ruimte voor extra incidentele uitgaven is bij  elkaar opgeteld € 1,15 miljoen.

3. Financieel gezond

Terug naar navigatie - 3. Financieel gezond

We hechten grote waarde aan een gezond financieel beleid. Dit is nodig voor de gemeenten om in de toekomst voldoende middelen te hebben om alle taken uit te voeren en risico’s af te dekken. De belangrijkste indicatoren voor dit beleid zijn als volgt.

  1. Begroting reëel en structureel in evenwicht.

Structureel evenwicht betekent dat structurele lasten gedekt worden door structurele baten. De incidentele lasten mogen worden gedekt door structurele en door incidentele baten. De raad heeft de wettelijke taak een begroting vast te stellen die structureel en reëel in evenwicht is.

Met reëel evenwicht wordt bedoeld dat de geraamde baten en lasten in de begroting en meerjarenraming volledig en realistisch zijn. De gemeente moet zich rekenschap geven van daadwerkelijk te verwachten groei of afname van baten en lasten.

  1. De financiële kengetallen hebben signaalwaarden die niet hoger zijn dan behorend bij een gemiddeld risico. 

In de loop van de tijd hebben we in voorgaande P&C-documenten (begroting, kadernota e.d.) financiële kengetallen genoemd. Deze kengetallen zijn o.a. voor de provincie in het toezicht op gemeenten signaalwaarden. Als uitgangspunt voor een gezonde financiële positie hanteerden we tot nu toe: gemiddeld risicovol. Dit college wil dit uitgangspunt zo handhaven. Dit betekent concreet het volgende:

  • De schuldquote is maximaal 130% van het totale saldo van de baten van de begroting; dit geeft inzicht in het niveau van de schuldenlast ten opzichte van de eigen middelen.
  • De solvabiliteitsratio is minimaal 20%; dit geeft de mate aan waarin de gemeente aan haar verplichtingen kan voldoen.
  • De grondexploitatie is maximaal 35%; dit percentage geeft aan de waarde van de grond in verhouding tot de totale baten.
  • De structurele exploitatieruimte is 0% of hoger; dit geeft aan dat de begroting structureel in evenwicht is of structurele ruimte heeft.

Belastingcapaciteit is maximaal 105% van het landelijk gemiddelde (woonlasten meerpersoonshuishouden).

Bij het opstellen van de begroting 2023 beoordelen we de consequenties van ons beleid voor de kengetallen. Als daar aanleiding toe is, en een kengetal valt in de categorie ‘meest risicovol’, nemen we passende maatregelen om dit te voorkomen, bijvoorbeeld door wijzigingen in de investeringsplanning.

3. Een weerstandsvermogen dat ruim voldoende is (ratio tussen 1,4 en 2,0).

In begrotingen en jaarrekeningen brengen we in de betreffende paragraaf de risico’s in beeld en de benodigde weerstandscapaciteit (lees: algemene reserve). We streven naar een weerstandsratio dat ruim voldoende is (tussen 1,4 en 2,0). Concreet betekent dit, gelet op het huidige risicoprofiel, dat we streven naar een minimum niveau van de algemene reserve van ca € 14 miljoen.

4. Gemeentelijke belastingen

Terug naar navigatie - 4. Gemeentelijke belastingen

Onroerende zaakbelastingen

In 2022 was er een extra verhoging van de onroerende zaakbelastingen voorzien van 5%. Deze extra verhoging is een jaar uitgesteld. Gelet op de algemene stijging van de woonlasten in 2023 als gevolg van inflatieverhoging (4,4%) vervalt de geplande extra verhoging van de onroerende zaakbelastingen 5% in 2023.  

Afvalstoffenheffing

Uitgangspunt voor deze heffing is 100% dekking van de kosten. In 2022 is diftar ingevoerd. Aangezien er nog geen representatief beeld is van het aantal ledigingen en de te verwachten opbrengst voor 2022, kunnen we nog geen uitspraak doen over de gevolgen voor de tarieven. Uitgangspunt is dat we de tarieven in iedere geval verhogen met het inflatiepercentage. Bij de begroting 2023 komen we met een voorstel voor de tarieven voor 2023 en betrekken daarbij de voorziening afvalstoffenheffing. Deze voorziening heeft een stand van € 317.000.

Rioolheffing

Uitgangspunt voor deze heffing is 100% dekking van de kosten. Met betrekking tot de riolering zijn er de afgelopen jaren besparingen gerealiseerd. De voorziening rioolheffing is inmiddels € 550.000 groot en zetten we in om de stijging van tarieven te matigen. Bij de begroting 2023 komen we met een voorstel voor de tarieven voor 2023 en betrekken deze voorziening daarbij. Gelet op de algemene stijging van de woonlasten als gevolg van inflatie en gelet op de stand van de voorziening rioolheffing is het uitgangspunt voor 2023 om de tarieven rioolheffing niet te verhogen.

Woonlasten

De woonlasten voor een huishouden berekenen we op basis van de onroerende zaakbelastingen, de afvalstoffenheffing en de rioolheffing. De stijging ten opzichte van 2022 is voor een éénpersoonshuishouden 3,5%. De stijging voor een meerpersoons-huishouden is tussen 3,2% en 3,4%.

Toeristenbelasting

Met de toeristische sector zijn afspraken gemaakt over het verhogen van de tarieven toeristenbelasting als gevolg van inflatie. Op grond van die afspraken verhogen we het hoge en het lage tarief toeristenbelasting met € 0,05. Vanaf 2023 is het tarief voor overnachtingen in mobiele onderkomens € 1,35 per persoon per nacht en het tarief voor vaste onderkomens € 2,05 per persoon per nacht.